‘Wanneer vader of moeder opendoet als we aanbellen, vragen we of het kind bij de voordeur het tasje op komt halen. ‘Hey joh’, zeggen we dan, ‘hoe gaat het nu met je?’ We kunnen de kinderen dan even in de ogen kijken en in dat korte moment zien we al snel hoe het gaat. Als het nodig is, komen we dan een keer terug voor een praatje.
Ik was ook kind in deze wijk. Hier ben ik opgegroeid. Ons gezin was best gesloten. Zoveel ik kon was ik in het buurthuis. Daar knutselden we, en dan kregen we van een Indonesische buurtmoeder limonade en een koekje. Ik heb dat zelf thuis gemist: dat iemand je laat zien hoe je er voor een ander kunt zijn. Ik wil dat voorbeeld graag zijn voor deze kinderen, om ze te laten zien dat je elkaar kan helpen als dat nodig is.
Ik denk dat de wereld een andere plek zou zijn als we wat vaker iemand helpen die we niet kennen. Maakt niet uit wie. Ik kan nauwelijks uitleggen wat je ervoor terugkrijgt, wat er met je gebeurt als je een kind vanaf vierhoog blij ziet zwaaien met de happytas. En dat je het hoort roepen: ‘Ik heb er ook eentje, ik heb er ook eentje!’. Dan schiet je toch echt wel even vol.’