‘Omdat ik moest herstellen, bedacht ik: ik heb nu toch tijd, dan kan ik mooi iets voor een ander doen. Ik vind kinderen leuk. Ik vind taal leuk. Ik vind helpen leuk. En zo werd ik een van de vrijwilligers die kinderen thuis opzoekt om samen te lezen, zodat ze geen taalachterstand oplopen. Dat gaat vanwege de coronamaatregelen nu even anders. Maar met wat creatief denken en de telefoon kan er veel.
Zo geef ik ze bijvoorbeeld de opdracht om een kop, een schotel, een mes en een vork te pakken. Ze vinden het gelijk geweldig om iets te doen. Dan zeg ik: ‘Zet het kopje neer, met de open kant naar boven. Zet daar het bord bovenop, ondersteboven. Steek nu de vork door het oor van het kopje.’ En als we na een tijdje klaar zijn, laten we elkaar zien of we hetzelfde bouwwerk hebben gemaakt. Zo leren ze ongemerkt veel woorden.
Ik word er blij van als ik zo met ze bezig ben. Het is het contact met de kinderen. De gekkigheid die je met ze kunt uithalen. Dat je ze iets kleins kunt leren waar ze veel aan hebben. Maar wat me misschien nog het meeste raakt, is hun vindingrijkheid en hun verwondering. Zo las ik laatst Hans en Grietje voor. Zegt dat jongetje ineens: Corrie, als de heks kinderen wil lokken, waarom heeft ze dan haar huisje midden in het bos staan? Ik was totaal verrast, zo slim, ik kan er nog van genieten.’