Eigenlijk heb ik nooit beseft dat er zo veel mensen vechten voor hun bestaan, en dat je die in de samenleving niet ziet. Zij worden door de coronacrisis ineens zichtbaar. Zoals de mannen die op de vlucht moesten voor de moordende criminaliteit in hun land. Of de moeders die hun kinderen bij familie moesten achterlaten om hier te werken, omdat er thuis niks te verdienen valt. Het zet me aan het denken. Je lot wordt grotendeels bepaald door waar je geboren bent en wat dat in het leven aan kansen meebrengt.
Mijn moeder zei altijd: iedereen is het kind van een vader en een moeder. Ieder mens is het waard om geliefd te zijn en waardig behandeld te worden. Toen ik nog thuis woonde, op Curaçao, maakte ze rond de Kerst allerlei pakketjes met wat te eten en te drinken. Die gaf ze bijvoorbeeld aan de vuilnisman en de straatveger. Nu zie ik mezelf ook van die pakketjes maken.
Ik zou het mezelf erg kwalijk nemen als ik niks zou doen voor de mensen die het zo zwaar hebben. Stel je voor dat ik doodga. En dat de lieve Heer aan mij vraagt: vertel eens Angelo, wat heb je allemaal voor je medemens gedaan? Dan kan ik zeggen dat ik mensen heb geholpen. En dat ik niet alleen voor mezelf heb geleefd.’