Er alles voor doen om niet op te vallen

Rayssa, geboren en getogen in Amsterdam, was een kind als alle andere. Tot ze besefte dat haar Braziliaanse ouders geen verblijfspapieren hadden. En zij dus ook niet. Alle onbezorgdheid verdween. ‘Altijd was er dat gevoel dat ik er niet mocht zijn.’

‘Ik had als kind ergens wel door dat er iets niet klopte. Mijn moeder zei om de haverklap: pas op! Als we de politie tegenkwamen, werd ik zenuwachtig – zonder te weten waarom. Altijd had ik het gevoel dat ik op mijn hoede moest zijn. Gaandeweg begreep ik wat er speelde. We hadden geen Nederlandse papieren. We mochten hier dus eigenlijk niet zijn. We woonden in onderhuur en konden elk moment opgepakt en weggestuurd worden. En dus was het zaak om vooral niet op te vallen.

Vanaf het moment dat ik onze situatie doorhad – ik was 12 – kroop de stress diep in mij. Wat als ik weg moet? Ik kon me er niks bij voorstellen, het was heel beangstigend. Ik begon ontiegelijk mijn best te doen. Ik wilde laten zien dat ik hier best mag zijn. Ik legde mezelf op hele hoge cijfers te halen. Altijd moest ik van mezelf een stapje extra zetten. De stress was bijna niet te doen, ik was zo bang om te falen. Tijdens de citotoetsen moest ik elke tien minuten naar de wc om over te geven. Op de middelbare school ging het niet anders tijdens de toetsen.

Bij mijn eindexamen was de druk nog groter. Want hoe moest mijn leven daarna verder? Als kind van ouders zonder verblijfspapieren kun je naar school. Maar na je achttiende niet, dan zit je als meerderjarige in dezelfde situatie als je ouders. Ik wilde graag studeren. Om dat voor elkaar te krijgen, moest ik als Braziliaanse een studievisum aanvragen. Tijdens mijn examen zat ik midden in die aanvraagprocedure – en in alle onzekerheid.

Ik ben nu 19 en studeer toegepaste psychologie. Sinds ik mijn visum heb, is alles anders. Ik voel me bevrijd. Toch was er geen blijdschap toen ik mijn visum kreeg, eerder opluchting. En er kwam een intens verdriet los dat zich in me had opgestapeld. Ik besefte hoe veel ik mezelf had ontzegd om maar niet op te vallen: het leven ontdekken, alles meemaken met mijn vriendinnen, uitgaan, een biertje drinken.

De faalangst is nu weg, maar de onzekerheid niet. Het gevoel dat ik niet welkom was, heeft me als puber veel gedaan. Ik wilde er zó ontzettend graag bij horen. Ik luisterde bijvoorbeeld alleen maar naar Nederlandse muziek. In alles wilde ik Nederlander zijn; ik was hier toch geboren? Dat mijn ouders Braziliaans zijn – dat had niks met mij te maken. Dacht ik. Ik zat in een enorme kramp.

Ik heb me ook voor ze geschaamd. Ze werkten als schoonmakers, maar dat vertelde ik mijn klasgenoten niet. Als ze vroegen: wat doen je ouders? Dan zei ik dat ik geen idee had. Nu denk ik: 23 jaar hebben ze hier schoongemaakt om mij een beter bestaan te geven. Ik schaam me nog steeds dat ik me zo voor hén schaamde.

Over anderhalf jaar ben ik klaar met mijn studie. Ik ga dan werk zoeken en een Nederlands paspoort aanvragen. Ik denk dat het wel goed komt. Over mijn ouders maak ik me meer zorgen. Zij wachten al vijf jaar op een uitspraak. Ik denk dat mensen enorm onderschatten wat de impact is van zoveel onzekerheid. Niet alleen op de ouders, maar ook op de kinderen. Juist op de kinderen.’

Tekst door Cecile Vossen, beeld door Mona van den Berg