Dennis is al zijn hele leven alcoholist. Vanaf zijn twaalfde was een pilsje drinken heel gewoon. Toch wist hij jarenlang een ‘normaal’ leven te leiden. Hij werkte, verdiende genoeg om de huur te betalen, trouwde en ging weer scheiden. De race naar the bottom begon pas toen een dierbare op jonge leeftijd zelfmoord pleegde. ‘Daarna was ik eigenlijk nooit meer nuchter, om mijn verdriet maar niet te hoeven voelen. Dat is zo een hele lange tijd doorgegaan. Lopen, lopen, maar er nooit iets aan willen doen. En dan raak je steeds verder in het slop.’ Op een gegeven moment liep zijn tijdelijke huurcontract af. Iets anders was door de woningnood niet te vinden en dus belandde hij op straat. Maar hij ziet zichzelf niet als slachtoffer, integendeel. ‘Ik ben grotendeels door eigen toedoen dakloos geworden. Ik ben de eerste die dat zal erkennen.’
Zwervend bestaan
Dennis kon eerst nog terecht bij een familielid en haar jonge kinderen, maar hun ritmes waren te verschillend. ‘Ik werkte tot diep in de nacht, en kinderen zijn natuurlijk vroeg wakker. Dat ging niet. En dan komt het moment dat je nergens meer naartoe kunt. Dan lig je in het park. Of ergens in het bos. Soms in een tentje, dan weer bij een kameraad of wat dan ook. Maar ja, als je alcoholist bent dan liggen je beste kameraden meestal in de supermarkt.’
Lange tijd leefde Dennis op straat. ‘Dat was mijn keuze. Ik wilde niemand tot last zijn, maar ik was ook nog niet klaar om er iets aan te doen. De alcohol was gewoon te belangrijk. Toen heb ik me wel vervreemd van alles en iedereen. Tegelijkertijd bleef ik werken als teamleider expeditie. Het is ongelooflijk, maar op het werk hebben ze nooit iets gemerkt. Ik werkte gewoon door terwijl ik op straat leefde. Meestal had ik wel iets van een slaapzak. En als je er een fles whisky ingooit, dan is het niet meer koud hoor. Echt niet.’
Keerpunt kwam na ultieme dieptepunt
Ondertussen ging het steeds slechter met Dennis. Uiteindelijk belandde hij in de ziektewet en zag geen uitweg meer. ‘Op een gegeven moment dacht ik echt: laat mij morgen maar niet meer wakker worden’. Hij stond op het punt van een viaduct te springen, maar bedacht zich op het allerlaatste moment. ‘De gedachte aan het verdriet dat ik anderen zou aandoen -al had ik niet echt het idee dat iemand nog om me gaf- gaf de doorslag.’
Dennis besloot hulp te vragen. Hij kon terecht in het passantenverblijf voor bed, bad en brood. ‘Gelukkig werd mijn traject snel opgestart en kon ik door naar de crisisopvang, want je weet in de nachtopvang nooit wie er naast je komt te liggen. Echt veilig voelt dat niet. Laat staan voor moeders met kinderen. Die horen daar echt niet.’
Eindelijk weer een thuis
Vier maanden nadat hij aanklopte voor hulp heeft Dennis zijn leven weer behoorlijk op de rit. Hij blijft van de drank af, bouwt zijn sociale netwerk weer op en werkt bij de Pitstop. Hij ziet hoe druk het is bij de naastgelegen opvang. ‘Er is altijd te weinig plek. Toch weet ik dat er nog heel veel mensen op straat slapen. Veel mensen die als arbeidsmigrant hierheen zijn gekomen. Ze slapen waar ik ook sliep: bij het station, in de bosjes, in parkjes.’ Zelf kreeg hij de kans om kleinschalig te gaan wonen. Met hulp van een trajectbegeleider en straks een vrijwillig schuldhulptraject hoop hij zo snel mogelijk zijn schulden af te betalen. Waar hij naartoe gaat als zijn zes maanden kleinschalig wonen erop zitten, weet hij nog niet. ‘Een vervolgtraject is er eigenlijk niet, na kleinschalig wonen. Dan moet je gewoon naar een sociale huurwoning of door kunnen stromen.’ Toch maakt hij zich daar niet druk om. ‘Ik ben nog nooit zo sterk geweest als nu. Een tijdlang voelde mijn woning niet als thuis, maar gelukkig inmiddels wel. Nu zeg ik na een werkdag: ik kom thuis.’
Tekst door Valerie Kierkels, beeld door Marieke Odekerken.