We hadden het thuis niet breed. Mijn vader was agent en onderhield een gezin met drie kinderen. Hij sprak met mijn moeder openlijk over hoe we er financieel voor stonden. Dan hoorden we bijvoorbeeld dat er geen geld was voor een uitje of nieuwe kleren. Als aan het eind van de maand het geld op was, aten we steevast een blik sperziebonen met witte rijst. We gingen eigenlijk ook nooit op vakantie, maar dat vond ik niet erg. We woonden in de gemeente Schoorl, dus we hadden de hele zomervakantie strand, ijsjes en duinen voor de deur. We leefden in een vakantieoord, maar waren niet zorgeloos. Ik ben altijd bang geweest om op straat te belanden, ook al was daar gelukkig nooit sprake van. Maar de angst dat het zomaar mis kan gaan, draag ik nog steeds met me mee.’
De angst voor geen thuis
‘Als ik dakloze mensen op straat zie, gaat me dat dan ook aan het hart. Geen thuis hebben is een van de ergste dingen die een mens kan gebeuren. Je mist dan een veilige plek waar je jezelf kan zijn. Ik lees veel over dakloosheid en het valt me steeds weer op dat het iedereen kan overkomen. Ook als je een goede baan hebt en uit een middenklasse milieu komt. Een scheiding, ontslag of ziekte kan zomaar betekenen dat je je hypotheek niet meer kunt betalen. Ik werk bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en dat heeft door de coronacrisis een zware tijd achter de rug – net als veel andere cultuurinstellingen en bedrijven. Dankzij de noodsteun van de overheid kreeg ik wel mijn salaris. Maar ik besef me maar al te goed dat het ook anders had kunnen aflopen.’