De muren zijn al lichtblauw geschilderd, het houtwerk zwart. Accenten van zilver en goud volgen nog. ‘Ik wil er graag een warm huis van maken, dat echt van mij is. Als mijn voordeur dicht is, is eigenlijk heel de wereld even gewoon stil. Dat vind ik fijn. Want binnen in deze ruimte tikt de tijd even snel als buiten, maar hierbinnen zijn geen prikkels. Het is rustig. Ik kan weer door, bijvoorbeeld met mijn huisje leuk maken of een sfeer maken.’
Sfeer is belangrijk voor Thomas. Het moet zíjn thuis worden en daarom heeft hij zorgvuldig zijn verfkleuren, vloerbedekking en gordijnen uitgekozen. ‘Ik ben nu in een huisje terechtgekomen waar ik eigenlijk negen jaar geleden op gehoopt had. Toen ik het ouderlijk huis uitging, hoopte ik meteen een vaste plek te vinden. Maar in die negen jaar is er gewoon heel veel gebeurd. Daardoor kan ik nu moeilijker wennen aan deze woning.’
Rugzakje
Een echt thuisgevoel kent Thomas niet. Alleen in België, waar hij lang geleden woonde, voelde hij zich op zijn gemak. ‘Ik heb zeven jaar in België gewoond, maar toen ik een jaar of 8, 9 was zijn we terugverhuisd naar Nederland. Dat was moeilijk voor me, omdat ik al mijn vriendjes moest achterlaten.’ De overgang was groot, en daarmee ook zijn boosheid. Thomas heeft ‘een rugzakje’. Hij is impulsief, ziet niet meteen oorzaak en gevolg en heeft moeite met plannen en vooruitkijken. Hij botste veelvuldig met zijn moeder, die zich grote zorgen over hem maakte. Op zijn 18e gaat hij het huis uit, om zijn jongere zussen met wie hij nog steeds een goede band heeft een rustigere thuissituatie te geven. Thomas had een naïef beeld van wat het betekent om op eigen benen te staan. ‘Ik dacht: als ik maar hard genoeg werk als schilder, komt het met dat huis wel goed. Maar dat was niet zo. Het is ook aangeven: ik heb hier moeite mee. Kun je me daarmee helpen? Maar dat deed ik als jong menneke niet.’
Overal en nergens
Wat volgt is een lange periode van vallen en weer opstaan. ‘Ik dacht op een gegeven moment: ik ben al verloren, dan maar helemaal verloren. Ik heb heel veel fouten gemaakt, maar ik ben overal voor gestraft en ik heb al mijn tijd netjes uitgezeten.’ Wanneer hij op vrije voeten is, woont Thomas overal en nergens. Hij huurt een woning en zelfs een woonboot, en kan af en toe ook weer thuis terecht. Totdat zijn moeder genoeg heeft van alle ruzies en stress en hem op straat zet. ‘Toen ben ik zeker zeven maanden echt dakloos geweest. Die zeven maanden hebben mij wel heel erg wakker geschrokken.’ De daklozenopvang is vaak vol, en daar op een stoel slapen wil hij niet. ‘Ik dacht ook: ik weet niet of het wel zo’n goed idee is om in een opvang te gaan slapen met mensen die ik niet ken.’ Liever slaapt hij bij vrienden op de bank, in zijn auto of in het park. Ook glipt hij soms stiekem een leegstaande woning binnen. Of hij legt zijn matrasje neer in het huis dat hij aan het schilderen is.