‘Ik zag een oproep staan voor belmaatjes. Ik dacht: ik doe het gewoon, ik zie wel of het klikt. Eerst waren de gesprekken aftastend. We hadden het over de jurk die ze aan het maken is. En over de tuinbonen die vooral lekker zijn met pittige mosterd. Maar gaandeweg werden de gesprekken vertrouwelijker. Zo hebben we het vaak over de spannende tijd die voor haar gaat komen vanwege de operatie. We hebben het over haar angsten en onzekerheden. En dat ze nauwelijks contact heeft met haar dochter. Dat vindt ze van alles wat ze meemaakt het ergste. Laatst was Renate jarig. Toen heb ik haar maar even gebeld.
Als kind heb ik moeten zorgen voor mezelf en voor mijn broertje. Mijn jeugd is een aangrijpend verhaal, dat niet meer verteld hoeft te worden. Misschien is het toen in me gegroeid om er te zijn voor anderen, op welke manier dan ook. Ik heb destijds veel zelf moeten dragen en ik weet daardoor hoe belangrijk het is dat er iemand naar je omziet. Mijn leven nam daarna een wending: ik heb het goed, met veel lieve mensen om me heen. Maar ergens weet ik nog hoe het is om niemand te hebben. Dat is heel eenzaam.’