‘We kennen elkaar nog niet zo lang. Maar door de telefoon voel ik al snel wanneer hij het moeilijk heeft. Zijn stem krijgt dan een andere kleur. Laatst moest hij heel hard huilen. Het valt hem zwaar dat hij niemand meer kan zien omdat we afstand moeten houden van elkaar. Ik probeer hem dan op te beuren. Dan zeg ik: hé Joost, wat een gekke tijd, hè. Ik denk aan je, ik hoop dat je even in het zonnetje zit met een kop koffie en een lekkere koek. Als dit allemaal over is, gaan we naar het Rijksmuseum. Beloofd!
Sommige vrienden vragen me wel eens: waarom doe je dit, joh? Ik weet het niet. Iets doen voor de ander geeft me gewoon een fijn gevoel. Ik vraag me ook echt af hoe je iets van anderen mag verwachten als je zelf nooit iets geeft.
Mijn opa overleed toen ik ben geboren. Mijn moeder vertelde vaak dat mijn oma zich enorm alleen voelde in het grote huis waarin ze achterbleef. Ze voelde zich afgesneden van de wereld waarin van alles gebeurde en waar ze geen deel van uitmaakte. Misschien dat Joost me daarom zo raakt. Ook al krijgt hij een telefoontje of komen er mensen bij hem langs, uiteindelijk is hij moederziel alleen.’