HomeArtikelen‘Ik kan niet zijn wie ik ben als ik geen veiligheid heb’
‘Ik kan niet zijn wie ik ben als ik geen veiligheid heb’
Natasja (39) dreigt voor de derde keer in haar leven dakloos te worden. Op haar 18e, na een jeugd in pleeggezinnen en instellingen, belandde ze voor het eerst op straat. Na vele ups-and-downs leidde ze vanaf haar 21e jarenlang een ‘normaal’ leven, met een man, een huis en werk. Vijf jaar geleden kwam ze uit de kast en trok in bij haar nieuwe liefde. Toen die relatie stukliep, zat ze opnieuw zonder woonplek. Sinds mei 2024 woont de ernstig zieke Natasja antikraak, maar dat contract loopt binnenkort af.
‘Ik ben gered doordat ik hier door een zorginstelling ben geplaatst. Maar nu ziet het ernaar uit dat ik hier niet meer mag wonen, dus ik ben echt op zoek naar een woonplek. Anders ben ik straks weer dakloos.’ Natasja doet alles wat in haar macht ligt om dat te voorkomen, maar of het lukt weet ze niet. Die onzekerheid vreet aan haar, zeker omdat ze zo ziek is en afhankelijk is van medische zorg. Ze heeft last van verlammingsverschijnselen, lopen gaat moeizaam en alles aan haar lichaam doet pijn. Haar geest maakt overuren. Natasja praat veel en snel. Met humor. Maar soms ook in tranen. ‘Ontremd’ noemt ze zichzelf. Stress loopt als een rode draad door haar leven.
Stuur- en dakloos
‘Ik heb echt een rotleven gehad.’ Zo vat Natasja het kort en krachtig samen. Door een onveilige thuissituatie zat ze vanaf haar 6e in jeugdzorg. ‘Ik heb nog steeds contact met mijn mentor van toen. Wij hebben elkaar uitgekozen als familie. Zij is mijn moeder, ik ben haar dochter en zij is nu 60 en ik ben bijna 40. Dus de banden met de zorgverleners waren goed, maar het protocol zei dat ik eruit moest toen ik 18 werd. Terwijl ik stuurloos was.’ Natasja was drugsverslaafd, manipulatief ‘want zo redt een kind zich’ en suïcidaal. ‘Ik beschadigde mezelf heel erg. Ik zit onder de littekens. Nadat ik dakloos werd vanuit jeugdzorg heb ik zeven maanden op straat en in een dak- en thuislozenopvang geleefd. Alleen werd ik toen zo knettergek dat ik de psychiatrie in ging.’
Eigen huis
Zeven maanden zat ze in een psychiatrische instelling. Dankzij de hulp van een psychiater kreeg ze haar financiën op orde en met een urgentieverklaring kwam ze aan woonruimte. Ze begon als vrijwilliger te werken op een kinderboerderij en klom op tot het bestuur. ‘Toen ging mijn leven supertof. Ik raakte van mijn verslavingen af, kreeg een relatie met God en mijn psychiater koos er bewust voor al mijn diagnoses te schrappen. Hij zei: er is niet zoveel mis met jou. Je bent gewoon je leven lang verkeerd ingeschat.’ Na twee jaar stopte ze bij de kinderboerderij en werd hulpverlener. In vijftien jaar tijd bekleedde ze allerlei verschillende functies. Daarnaast had ze haar eigen bedrijfje als schrijfcoach en uitgever van levensverhalen. En met haar echtgenoot had ze achttien jaar lang een eigen huis.
Uit de kast
Vijf jaar geleden kwam daar een einde aan. Ze was verliefd geworden op een vrouw en vertrok voor haar naar de andere kant van het land. ‘We waren allebei net uit de kast gekomen. Twee vrouwen, allebei twaalf jaar getrouwd geweest met een kerel. Nou, dan flikker je hard uit die kast. Ik lach er nog steeds om, want god, er gingen ook wat heilige huisjes omver van mij als christen.’ Ze trok in bij haar geliefde en haar drie kinderen. Een hele verandering, en toen Natasja in therapie ging om aan zichzelf te werken, zorgde dat voor frictie binnen het gezin. Uiteindelijk liep de relatie stuk. Natasja dacht dat ze met haar grote netwerk en hulpverlenerservaring wel snel onderdak zou vinden. ‘Dat was een inschattingsfout’.
Leven in een tentje
Na de breuk ging het bergafwaarts met Natasja. ‘Ik raakte alles kwijt. Ik was een vrouw van 115 kilo, met lange haren, mooie partner, tof figuur, supercharmant karakter, ik likte me overal binnen. Nu ben ik 70 kilo, gehandicapt, mijn brein doet het op vijf vlakken niet meer. Ik heb een baard en alles aan mij lijkt mannelijk en non-binair, zelfs mijn stem. Maar dat komt door Ritalin en andere medicatie. Die hebben mijn hele hormoonhuishouding vernacheld en vernield omdat ik als kind onterecht een ADHD-diagnose heb gekregen.’ In maart 2024 stond Natasja voor de tweede keer in haar leven op straat. Ze leefde in een tentje aan de bosrand, te midden van andere dakloze mensen. ‘Ik was de moederkloek, zag de straat als mijn baby’s.’
Schaamte
De eerste twee maanden werkte ze nog door. Ze schaamde zich voor haar situatie. ‘Ik was iemand die workshops over kwetsbaarheid mocht geven aan de mensen achter de bureaus. Maar ondertussen was ik zelf hartstikke dakloos geworden. Mijn werkgevers zeiden: meld je nou alsjeblieft ziek. De straat is niet romantisch en je bent maar over je grenzen aan het gaan.’ Dat klopte. ‘Het was heel gezellig in mijn tentje, maar het was niet zo gezond voor mijn lichaam.’ Het regende veel, ze was teruggevallen in haar drugsgebruik en werd ziek. ‘Dakloze mensen zorgen voor elkaar, dus ik werd door de dakloze mensen verzorgd.’ Totdat het niet langer meer ging. Een longontsteking dwong haar de nachtopvang voor dakloze mensen op te zoeken. ‘Daar rook ik de plas van mijn voorganger aan mijn kussen.’
Geen vrienden ontvangen
Ontzet mailde Natasja iedereen die ze kende: de burgemeester, wethouders, de gemeente, haar directeur. ‘Daar kreeg ik een onwijs toffe reactie op. Een paar van die bestuurders kwamen serieus kijken aan de onderkant van de ladder.’ Er kwamen gesprekken met bewoners, en er werden aanpassingen doorgevoerd. Voor haar kwam er vanwege haar slechte gezondheid al snel een tijdelijke oplossing: de antikraakplek waar ze nu nog woont. ‘Die wilde ik eerst niet, want waarom ik wel en de andere dakloze mensen niet?’ Nog steeds voelt ze zich schuldig dat zij in haar eentje in een groot voormalig zorgpand zit. ‘Maar van de makelaar mag ik hier geen vrienden ontvangen, dakloze mensen die nog op straat leven, omdat dat onrust creëert in de buurt.’
Hoopverlener
Natasja bleef daarom zelf ‘naar de straat gaan.’ ‘Ik had een auto, dus ik vulde tanks met water. Zorgde voor eten en drugs. Ik deed wasjes. Regelde dat mensen konden douchen. Ik werd bevriend met die straat en dat is tot op de dag van vandaag zo.’ Sinds ze in haar onderkomen ongelukkig ten val kwam en hersenletsel opliep, is haar wereld echter steeds kleiner geworden. Toch blijft ze ‘doen wat ik geloof’. Ze noemt zichzelf een hoopverlener. ‘Mijn lijf kan ik niet meer handelen. En mijn brein schakelt soms uit door de stress. Maar ik kan mensen wel een USB-stick met mogelijkheden geven.’ Op die stick zet Natasja belangrijke documenten, praktische tips en door haarzelf geschreven liedjes. ‘Ik wil dat ze zich weer mens gaan voelen. Ik vertel ze dat ik ze kan helpen, want ik heb het netwerk, maar ik ga het niet voor ze doen, ik ga het met ze doen.’
Stem geven
Ze wil dakloze mensen een stem geven. ‘Je moet je stem laten horen, maar wel op een positieve manier.’ Natasja vindt dat kille cijfers en bureaucratisch beleid plaats moeten maken voor menselijkheid en verbinding. Geëmotioneerd: ‘Ik denk dat ik voor elke dakloze in heel Nederland spreek en misschien wel wereldwijd als ik zeg: Ik kan niet zijn wie ik ben als ik geen veiligheid heb, dus ik ga langzaam kapot en ik verlies mezelf. En hoe extremer ik mezelf verlies, hoe minder hoop er is. Of je nou immigrant bent, of hulpverlener, of gescheiden vader, of crimineel. En de maatschappij wil jou niet helpen, want ze schamen zich voor jouw gedrag. Iedere dakloze die ik ken schaamt zich voor hoe er met ons wordt omgegaan. Ik voel me nu door de ETHOS-telling wel echt geteld, maar niet gezien.’
Aanpasser
Ondanks de moeilijke situatie waarin ze verkeert probeert Natasja positief te blijven. Haar geloof helpt haar zich staande te houden. ‘Bij stress reageert je brein heel primair. Je gaat vluchten, vechten, bevriezen of je aanpassen. Ik ben een aanpasser. Altijd.’ Ze verwacht dat ze dat ook weer zal doen als het niet lukt om nieuwe woonruimte te vinden en ze weer op straat terechtkomt. ‘Na die val heb ik hersenletsel, ik blijk een nekhernia te hebben, een oogziekte, bloedende darmen. Ik leef op Nutridrink en babyvoeding en ik kan eigenlijk niet dakloos worden. Maar als ik voor de derde keer in mijn leven dakloos word, dan heb ik een netwerk op de straat die mij een jaar geleden ook opgeraapt heeft. Ik ben een lotgenoot. Dus er zal voor mij gezorgd worden.’